Sint-Jorislezing 2019
Sint-Jorislezing door Ben Knapen, Amersfoort, 5 oktober 2019
Nederland en zijn buren: Over oude reflexen en nieuwe realiteiten | Oldenbarnevelt-Voordracht
Dit jaar staan we stil bij de dood van Johan van Oldenbarnevelt, vierhonderd jaar geleden. Hier in Amersfoort is dat uitbundig gebeurd, want uw stad is inmiddels vertrouwd met de betekenis van deze grote Amersfoorter als een founding father van ons land.
In de rest van het land was het herdenken mondjesmaat – misschien omdat Van Oldenbarnevelt niet de flamboyante of schilderachtige persoonlijkheid was die tot een beeldend verhaal kan inspireren. Zeker ook omdat hij lange tijd meer is beschouwd als kampioen van Hollands particularisme dan van de Nederlandse eenheidsstaat, zoals we die nu al twee eeuwen kennen.
Dat is een miskenning van de werkelijkheid, en zeker ook van de betekenis van Johan van Oldenbarnevelt, maar het is ook een feit. Hij mist nu eenmaal de samenbindende symboolwaarde van Willem van Oranje, is teveel apparatsjik om met meeslepende aforismen de geschiedenisboeken te vullen. Vraag je een willekeurige voorbijganger om iets van Oldenbarnevelt te citeren dan zullen we in het gunstigste geval te horen krijgen de drie woorden ‘Maak het kort’. Niet bepaald een strategisch vergezicht want slechts zijn laatste woorden voordat zijn hoofd van de romp werd geslagen op een schavot voor de Ridderzaal, nu 400 jaar geleden dus.
Het is niet te vermetel om te stellen dat zonder de grootste zoon van deze stad dit land er waarschijnlijk niet was gekomen, en er zeker niet zo was gekomen. Zijn organisatie talent, zijn pragmatisme, zijn opportunisme en zijn gedram wisten een burgeroorlog in de kiem te smoren, bizarre godsdiensttwisten van de scherpste kantjes te ontdoen en de nieuwe staat een plek te geven in Europa. Een van de weinige vaderlanders die we zonder aarzeling een staatsman kunnen noemen.
Zomaar ter illustratie het volgende: toen de Franse koning Hendrik IV op het punt stond om zich van protestant tot katholiek te bekeren om zo zijn macht te consolideren, toen wilde een aantal Hollandse bestuurders in alle ernst een paar predikanten naar het Franse hof sturen om de koning voor zoveel religieuze gekkigheid te behoeden. Maar Oldenbarnevelt stak hier een stokje voor en sterker nog: toen de Franse koning dankzij deze bekering Parijs triomferend kon binnenmarcheren, gaf Oldenbarnevelt alle predikanten in de onafhankelijke gewesten opdracht om de koning en de Franse staat in de gebeden positief te gedenken. Het ging hier immers om een cruciale bondgenoot in de strijd geen Spanje, onmisbaar voor het voortbestaan van de jonge Nederlandse Republiek-in-wording. Religieuze voor- en afkeuren moesten wijken voor het hogere belang van de staat. Staatsraison in plaats van ideologie: Zo simpel was het voor Johan van Oldenbarnevelt. Met interne verdraagzaamheid was het wat hem betreft ook niet anders: hij was geen lankmoedige geest, maar achtte tolerantie de meest praktische methode om onderling geruzie te bestrijden en naar buiten toe sterk te staan.
De Nederlandse onafhankelijkheid was voor Oldenbarnevelt in Europees verband het product van een ragfijn spel met mogendheden en machten. Voorop de allianties met Engeland en met Frankrijk. Later ook met Scandinavische en Duitse krachten en machten. Wij hebben dat ragfijne balans-spel geleerd van Johan van Oldenbarnevelt die zelf in feite geen enkel referentiepunt had en al doende, met vallen en opstaan, vliegensvlug in de gaten kreeg hoe dat spel moest worden gespeeld. Dat ragfijne spel heeft ons land vervolgens eeuwenlang gespeeld – eerst anderhalve eeuw als actor en later als lijdend voorwerp tussen de grote Europese machten. Gelijke afstand tot ons omringende mogendheden Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië beheerste het Nederlandse soevereiniteitsdenken tot aan de tiende mei 1940 toe. Pas in de vroege ochtend van die dag was het afgelopen met wat vroeger soms heette afzijdigheidspolitiek, soms zelfstandigheidspolitiek, soms neutraliteit. Sindsdien zijn we partner, bondgenoot en hele generaties weten eigenlijk ook niet beter dan dat dit de normale toestand is.
En toch, na zoveel jaren terugkijkend, mogen we onszelf de vraag stellen of het wel zo simpel was en is. Lopen er niet lange lijnen vanuit het verleden naar het heden, waarin constanten zichtbaar zijn? Was ons naoorlogse bondgenootschap met Amerika binnen de NAVO ook niet in zekere zin een voortzetting van onze neutraliteit in Europa met andere middelen? Was de NAVO niet ook een beschermende paraplu waaronder we schuilden, zodat we nooit hoefden te kiezen tussen onze nabije buren, nooit hoefden te kiezen tussen Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk?
Zijn we niet altijd nog een beetje bevreesd dat landen als Frankrijk en Duitsland dingen bekokstoven en wij dan het nakijken hebben? Hadden we in de Europese Unie de Britten daarom ook zo dringend nodig, om zoiets te voorkomen? Omwille van dat ragfijne balans spel? Zit dit ook in de lange schaduw van Johan van Oldenbarnevelt?
Mijn stelling is dat zulke oude reflexen bestaan en dat niet alleen: ze ontnemen ons het zicht, ze belemmeren de tekenen des tijds goed te verstaan.
Laten we beginnen met de vraag te stellen waar we in dit deel van de wereld eigenlijk behoefte aan hebben. Het kortste antwoord is: bescherming. De life-style-superpower Europa dreigt door grote krachten te worden overschaduwd, in de hoek gedrukt en dreigt op den duur de regie te verliezen over de inrichting van de eigen samenlevingen en wat ons daarbij dierbaar is. Want de wereld staat op zijn kop. Als ik zeg Europa, dan hebben we het dus ook over onszelf, hier in Nederland.
Dat begint al met wat wij vroeger het Verre Oosten noemden. China is inmiddels, afhankelijk van hoe je rekent, de tweede of de eerste economie ter wereld. Als China de komende twintig jaar in een veel rustiger tempo doorgroeit, zelfs met fikse vertragingen onderweg, dan nog is de Chinese economie tegen die tijd twee keer zo groot als de Amerikaanse. Twee keer zo groot en tot schrik van de Amerikanen ook nog een kapitalistische succes story.
Dat heeft reusachtige consequenties en uitdagingen voor het westen. Dat begint al met de ideologie. Vroeger gingen wij er gemakshalve altijd maar van uit dat economische groei en de opkomst van een middenklasse in China vanzelf wel politieke democratie zouden moeten brengen. Chinezen die voor weinig geld in grote fabriekshallen werken, kunnen misschien nog onder de duim worden gehouden, maar in een kennis economie is het voorbij met de almacht van de communistische partij, zo was de redenering.
Inmiddels moeten we daar grote vraagtekens bij zetten. Het autoritaire kapitalisme blijkt behoorlijk resistent en de Chinese politieke elite voelt er zich ook steeds zelfverzekerder over. Er is orde, netheid, groei, vrije consumptie. En de vanzelfsprekende aantrekkingskracht van het Westerse systeem, is verdwenen.
Dan is er de economie. Zo’n fenomenale groei is niet vrijblijvend voor ons. De tijd van simpelweg kopiëren en reproduceren loopt langzaam op zijn einde. Op terreinen als kunstmatige intelligentie, robotics, groene technologie zien we China op weg naar een leiderspositie.
Aan onze zuidgrens – in Afrika – is China inmiddels al de grootste investeerder. Het heeft er zich op strategische plekken genesteld, zorgt voor wegen en spoorlijnen en lucratieve contracten.
Zoiets heeft natuurlijk politiek-strategische gevolgen. Het is onvermijdelijk dat China de Westerse dominantie van het internationale politieke stelsel zal aantasten. Dat kan niet anders. Wie op zoveel plekken in de wereld belangen heeft en present is, gaat die belangen veilig stellen. Dat kan met geld, met diplomatie of met geweld, en – zo leert de geschiedenis – meestal met een combinatie van die drie.
Geruime tijd heeft het idee geleefd dat het Westen China geleidelijk aan zou moeten integreren,
maar achter dat streven tot integratie is een punt gezet, ook door de Verenigde Staten.
Want Amerika zelf is bezig afscheid te nemen van dit multilaterale stelsel dat het als leider van het Westen na de Tweede Wereldoorlog heeft opgebouwd.
We zijn al geruime tijd getuige van een spektakel in het Witte Huis dat de adem soms doet stokken.
We kunnen het hier hebben over de strapatsen van Donald Trump, maar hij is minstens zozeer symptoom van iets dat dieper zit:
Er leeft in brede kring in Amerika al veel langer een groeiende afkeer van het multilaterale stelsel. America First zit dieper dan Trump. John Ikenberry van Princeton formuleert het zo: “De VS en zijn partners hebben een veelzijdige en bloeiende internationale orde geschapen, georganiseerd rondom multilaterale instellingen, veiligheids samenwerking en democratische solidariteit. Maar dat constructieve kapitaal is opgebruikt. Er is een crisis van de liberale orde aan de gang in Amerika, omdat het verantwoordelijke establishment zijn legitimatie heeft verloren en omdat het land geen sociaal doel meer heeft.” Aldus Ikenberry.
Zowel de opkomst van China als de technologische verandering hebben een enorme slijtage teweeg gebracht in het Amerikaanse sociale weefsel. De inkomens- en vermogensongelijkheid laat inmiddels een bijna criminele verschuiving zien, waarbij de rijkste 1 procent de laatste dertig jaar bijna alle groei naar zich toe heeft weten te harken. Achtereenvolgende regeringen hebben dat nog bevorderd of in elk geval verder laten gebeuren als onvermijdelijke dan wel gewenste consequentie van globalisering, vrije markt en innovatie.
Zeker sinds de financiële crisis van 2008 is het allemaal heel schril en zichtbaar geworden. We zijn inmiddels zelfs gewend aan termen als “left behinds”, squeezed middle”, “deplorables”, en ook “globalisierungsverlierer” , “couches moyennes”. Al is het misschien beter om te spreken van een precariaat – een groeiende groep van mensen wier leven beheerst wordt door telkens weer opvlammende gevoelens van bestaans onzekerheid. Zelfs de altijd zo behoedzaam formulerende economen van het IMF schrijven nu dat “volgens de voorlopige conclusie uit de literatuur deze ongelijkheid de vooruitgang in gezondheid, onderwijs kan ondermijnen, dat het politieke en economische instabiliteit veroorzaakt en dat het de sociale consensus ondermijnt die nodig is om tot aanpassingen te komen wanneer zich schokken voordoen.”
De grote vraag is vooralsnog hoe Amerika ontsnapt aan de achterliggende sociale onverschilligheid, aan de culturele en politieke polarisatie, aan de corrumperende rol van geld in de politiek, aan het opportunisme van snelle consumptie in plaats van langlopende publieke investeringen. Dat is een proces dat verder reikt dat een presidentschap.
Dat heeft verstrekkende gevolgen voor ons hier in Europa. En we merken het nu al. Niet alleen met de vernietigende woorden van de Amerikaanse president over de Europese Unie en met zijn provocaties, maar ook met de handelsoorlog, de twijfels over veiligheidsgaranties, het schenden van afspraken en verdragen. Ineens staan we hier behoorlijk in de kou.
Hoe staan wij er in Europa voor?
Laten we om te beginnen een paar zegeningen tellen. Zegeningen die ook aangeven dat wij ons onderscheiden van de rest van de wereld hier in West-Europa. Ik noem er een paar:
Over de hele breedte genomen hebben we het beste onderwijs in de wereld, de beste en best toegankelijke gezondheidszorg, de hoogste sociale voorzieningen. We hebben de minste getto’s, en ondanks alles ook de meest gespreide verdeling van inkomens en vermogens. In zoverre vormen we nog steeds samenlevingen hier die het meeste samen leven.
We kennen hier ook een goed niveau van rechtstatelijkheid, bescherming van minderheden en van democratie. Natuurlijk, het kan allemaal beter en er wordt flink gemopperd, maar toch.
We zijn op deze landtong van Eurazie ook de groep van landen die het meest is toegewijd aan onderlinge afspraken en regels, aan samenwerking, aan multilateralisme. Ook een grote meerderheid van onze bevolkingen hecht daar nog aan. Kortom, een life-style-superpower.
Maar heeft dit type samenleving ook toekomst? Of zijn we gedoemd speelbal van grotere machten in de wereld te worden, eigen regie te verliezen?
Het geopolitieke spel beheerst de Europese Unie in elk geval niet. Dat is geen verwijt, want de hele Europese constructie was in feite op het tegendeel gebouwd, d.w.z. op grensoverschrijdende integratie, harmonisatie, overwinnen van nationale belangen. De Europese Unie is gefundeerd op rechtsregels, niet op macht. Het is daarom ook logisch dat het nauwelijks buitenlands beleid heeft en geen leger of politie.
Dat is in de tegenwoordige internationale realiteit echter een steeds grotere tekortkoming. Het maakt ons kwetsbaar en uiteindelijk weerloos. Maar om zich te ontwikkelen tot een machtsblok dat weerbaar wordt, is de Europese Unie zoals we die nu kennen niet alleen vanuit de wordingsgeschiedenis eigenlijk ongeschikt. Deze Europese Unie is hiervoor ook veel te groot, veel te divers en veel te verdeeld. Diverse lidstaten willen zoiets ook helemaal niet.
Een werkelijke machtskern die stand houdt tegen mondiale krachten kan in wezen alleen gevormd worden uit een vergaande Frans-Duitse bundeling van krachten. Gelijkgezinde en belanghebbende lidstaten kunnen zich er vervolgens bij scharen. Dat horen we in Nederland niet graag, want we voelen ons snel buitengesloten. Desalniettemin is een andere gezaghebbende en effectieve kern moeilijk voorstelbaar, Immers, Frankrijk heeft de geopolitieke reflexen en tradities, heeft een serieus leger, een kernwapen. En Duitsland heeft middelen en massa, maar mist alle overige dingen. Op papier is dit complementair en van een serieuze omvang.
Het is denkbaar dat zich een Frans-Duitse nucleus ontwikkelt. De huidige Franse president ziet er de noodzaak van in en ziet mogelijkheden. Hij ontwikkelt anders dan zijn voorgangers ook legitimatie doordat hij de moed heeft in eigen land sociaal-economische hervormingen door te voeren. Hoewel we het in Nederland niet graag zullen toegeven, gaat het verhaaltje van Fransen die op onze kosten graag de grandseigneur in Europa uithangen eigenlijk niet meer op.
Ook Duitsland realiseert zich heel voorzichtig dat, in de woorden van bondskanselier Merkel, Europa meer zelf zal moeten zorgen voor veiligheid en bescherming. Het wordt riskanter om nog op de Verenigde Staten te vertrouwen voor de eigen veiligheid.
Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat dit nogal wat betekent en dat het zaak is dit te doordenken en te bespreken. Om een geloofwaardige afschrikking tegen Rusland te vormen, moeten strijdkrachten in Europa bijvoorbeeld verder worden geïntegreerd, moet misschien zelfs het Franse kernwapen ook voor Duitsland enige bescherming bieden en moet Duitsland militaire macht willen en kunnen hanteren. Daar is het allemaal mentaal nog jaren van verwijderd en Duitsers willen er doorgaans liever niet over spreken: Het pacifisme zit daar diep en de behoefte om buren niet te provoceren al evenzeer. Ook industrieel opportunisme is de Duitsers niet vreemd.
Het is dus de vraag of zo’n Frans-Duitse geopolitieke kern van de grond komt of dat het een typisch geval gaat worden van too little, too late. Misschien komt het er pas van nadat de huidige Unie aan tegenstellingen is bezweken.
Maar dat het ervan komt is voor ons deel van de wereld van cruciaal belang. De bedreigingen rondom ons heen zijn serieus en zijn een directe aantasting van onze manier van leven en werken, van onze waarden en belangen.
De bedreigingen rondom ons heen weten we eigenlijk wel. Het is de instabiliteit in het Midden-Oosten en in Afrika die West-Europa op allerlei manieren kan ondermijnen – of het nu via terrorisme of via onbeteugelde migratiestromen gaat. Het is Rusland dat grootmacht status nastreeft en een vernietigend nucleair potentieel koestert. En als het om markttoegang en toekomstige welvaart gaat, is het China.
We kunnen andere dreigingen noemen, zoals een autoritair en onvoorspelbaar Turkije of de dominantie van niet-Europese internet en IT giganten, maar het belangrijkste punt is toch dat het radicaal gewijzigde wereldbeeld vraagt om een iets heel anders in Europa dan we tot nu toe gewend zijn en waar we vertrouwd mee zijn geraakt: Een sterke militair-politieke kern rondom Duitsland en Frankrijk. Nog beter zou het zijn geweest wanneer we er Groot-Brittannië bij hadden kunnen voegen. Maar dat land is nooit echt deel van Europa geworden.
Hoe staat ons eigen land, Nederland, in dit discours?
Een antwoord daarop is niet gemakkelijk. In politieke debatten manifesteert zich doorgaans een vrij mechanisch analyse kader, met vertrouwde en veilige standpunten op alle dossiers die langs komen. Onze minister van buitenlandse zaken bepleit voor ons land wisselende coalities in Europa, zodat je steeds heel praktisch je voordeel kunt halen. Het lijkt oude zelfstandigheidspolitiek in een nieuw jasje, transactioneel van aard en ver verwijderd van elke vorm van diepergaande lotsverbondenheid. Als bondskanselier Merkel een keer hardop nadenk over Europese defensie roept onze regering een paar keer “foei, foei” en “NAVO-NAVO” en dat is het dan verder ook. Het lijkt ver verwijderd van een meer strategische omgang met de paradigma wisselingen in de wereld.
Maar bovenstaande analyse volgend, zou ons land zich ook sterk kunnen maken voor zo’n geopolitieke nucleus van landen in Europa, voorbij de praktische dingen van de dag. Het zou daartoe kunnen stimuleren en aanjagen. Het zou de eigen bevolking in zo’n proces kunnen meenemen. Om dit deel van het continent te beschermen zou mij dat – en dat zeg ik persoonlijk – de meest aangewezen weg lijken. Zeker, het kan soms irritant zijn om in zo’n combinatie te worden geforceerd, maar het is wel een combinatie die kans maakt onze belangen en waarden te verdedigen en een nieuwe generatie een goed perspectief te bieden. In zoverre hebben we het ook over een morele ambitie want ons type samenleving, ons maatschappelijk waardenpatroon, is in het geding.
Zo zien we het in ons land echter over het algemeen niet, of misschien moet ik zeggen: nog niet.
We worden nog vooral gedreven door wantrouwen tegen Frans-Duitse projecten. Of omdat we ons onvoldoende gehoord voelen, of omdat we bang zijn dat het ons geld kost. We zijn zelfs een beetje trots, zo bespeur ik, dat we een soort alliantie aan het smeden zijn van kleine noordelijke en westelijke EU-lidstaten om op tijd aan de rem te kunnen trekken. Halt toeroepen, op onze centen letten – dat zijn de dominante trekken van ons beleid. Daar leg je in het huidige niveau van internationaal politiek inzicht eer mee in in de binnenlandse arena.
Wie het debat in de Tweede Kamer over Europese onderwerpen volgt, valt al geruime tijd op hoe zuur en zuinig de toon is. Nou is daar strikt genomen ook wel aanleiding toe want of ‘Europa’ levert vaak onvoldoende (veiligheid, buitengrenzen, Afrika, asielzoekers) of het bevalt ons maar matig (de ECB, begrotingsdiscipline, euro). Tegelijkertijd moet iedereen zich realiseren dat zoiets niet vrijblijvend is: als jaar in jaar uit zuurheid en zuinigheid de dominante toonsoorten blijven, komen er op een zeker moment krachtigere stemmen met de vraag: maar wat doen we dan nog in de Europese Unie? Zo is het na een paar decennia immers in Groot-Brittannië ook gegaan en dan helpen op het allerlaatste moment enkele abstracte frases over gedeelde waarden en belangen ook niet meer.
Nu leert de Brexit dat de prijs van een exit hoog is, voor ons land zeker te hoog. Van de andere kant is lidmaatschap van de Unie dat voornamelijk gelegitimeerd wordt door het noodlot van de onvermijdelijkheid een situatie die het bijna onmogelijk maakt een constructieve rol te spelen of bij andere partners gezag te ontwikkelen. De Britten hebben nu gekozen voor financiële nadelen in ruil voor een moeilijk te kwantificeren gevoel van eigen, Britse vertrouwdheid. In mijn ogen je reinste illusie politiek, maar het is een keuze.Take Back Control was de bijna bedwelmend aanlokkelijke referendum slogan, alsof het land terug kan naar de Britse gouden 19e eeuw. In feite zal Engeland als een vazal achter Trump aan moeten lopen.
Het wordt tijd dat ook wij onze plaats bepalen. Wie nationaal belang definieert als een streven de burgers op dit grondgebied in hun welzijn en welvaart te beschermen en te bevorderen, kan wat mij betreft maar ‘e’en keuze maken en moet met een wervend verhaal daarover de boer op. Men kan er ook anders over denken en laat het debat erover worden gevoerd. Onverantwoord is om beide na te laten en langzaam maar zeker gewoon mee te drijven op een stroom van verzuring over Brussel en de boze Europese buitenwereld en het verder dan ook maar te laten gaan.
Terug naar Oldenbarnevelt. De ambitie van de opstandelingen was niet soevereiniteit. Het ging toen ook al om het beschermen en bevorderen van welvaart en welzijn van de inwoners van dit grondgebied van de lage landen. Daarbij bleek uiteindelijk – na een vergeefse zoektocht naar nieuwe buitenlandse vorsten – dat soevereiniteit het beste middel was- niet doel, maar middel: Het superieure middel tegen potentiële indringers uit de buurt, Engeland, Frankrijk en later ook Duitsland.
De potentiële indringers zijn nu anders en elders. Dat vergt lotsverbondenheid met onze buren om invloed te krijgen. En het vergt gezamenlijk handelingsvermogen om onze doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Beschermen en bevorderen van welvaart en welzijn van Nederlanders eindigt in deze tijd dus niet bij klassieke soevereiniteit, niet bij Take Back Control. Inbedding in West-Europa is nu voor ons het beste middel om de grote mondiale krachten te weerstaan en daarmee de inwoners van ons grondgebied bescherming en kansen te bieden.